Archief | oktober 2007

Andalucía en het zuchten van De Moor

Sevilla, 5 oktober. Een uur rondgereden om de auto te kunnen parkeren. Uiteindelijk “El Coche” gestald in een parkeergarage op een vage plaats. Het leert dat het leven met zon en tapas een keerzijde heeft. In het het labyrinth van het oude Sevilla kom ik van mijn toverberg af en deel de bitterheid van de Spanjaard over de sleur van het alledaagse waarin alles zich slechts kan herhalen zonder uitzicht of garantie dat dat ooit beter wordt.
 
Een week eerder waren Don Alvero en ik naar Zuid-Spanje afgereisd om er het landschap van Andalucië te doorkruizen met zijn vergezichten over de vlaktes van de Alpujarras en de schitterende Mediteraanse kust. Die reis begon in Antequera, 60 kilometer boven Malaga, en ging van daaraf naar het oosten, naar Almeíra.
 
Twee maanden eerder was ik New York al eens eerder mijn televisie binnengestapt. In Manhattan viel de kadrering van de camera weg rond de beelden die de achtergrond vormde van de televisieseries en films uit mijn jeugd. Nu op de snelweg van Antequera naar Almeíra,  waar we met Ennio Morricone op de carstereo het Arizona van Zuid-Europa binnenrijden, gebeurt hetzelfde. De rode krijtrotsen van Oost-Andalusië die in de jaren 50 en 60 het decor vormde voor de spaghettiwesterns van Sergio Leone en van Clint Eastwood een ster maakte, maken beelden los van eenzame cowboys die de verte inrijden op paarden die eigenlijk al drie dagen aan verversing toe zijn. De blik van de ruiter gericht op een punt ver achter de horizon. Wat hij denkt weet niemand. Waarschijnlijk niet veel. Hier laat het bestaan zich op een elementaire manier voelen. Dit is land wat zich weerbarstig toont bij de pogingen van de mens het te cultiveren. Dat cultiveren lukt inmiddels vrij aardig. De wegen zijn er goed tot uitstekend en midden in deze zandbak zijn er verschillende pretparken herrezen die munt proberen te slaan uit de hier gedraaide cowboyfilms van weleer. We komen op die manier in Mini Hollywood terecht waar de gebouwen van het nagebouwde westernstadje in de namiddag lange schaduwen maken op het marktplein en de saloon om 4 uur voorziet in een heuse show met can-can danseressen. Die show is van een dergelijke knulligheid en ongeïnspireerdheid dat het pijn doet maar enkel mijn compaan en navigator Don Alvero kan aan het bier. Ik moet de show nuchter uitzitten want onze stalen ros accepteert geen dronken ruiter.
 
Na de woestijn van het oosten van Andalucië trekken we verder richting Granada. Via een mooie route (zeg maar rustig schitterend) die leidt langs de kust en het bergachtige landschap van de Alpujarras komen we ’s middags aan in de stad die in 1492 als laatste Moors bolwerk viel voor de christelijke reconquista. De bergpas waar de laatste Moorse koning Boabdil nog een laatste keer omkeek naar het Alhamra en het land waar hij (en met hem de Moorse cultuur) nooit meer terug zou keren wordt “De laatste zucht van de Moor” genoemd (el último suspiro del Moro). Uit de mond van zijn moeder mogen we dan nog de roestvrijstalen oneliner “Huil niet als een vrouw om wat je als een man niet hebt kunnen verdedigen” optekenen.
 
De periode waarin de Moren grote delen van Zuid-Spanje onder hun heerschappij hadden is er een die gelardeerd is met veel mythes en legendes (zoals dat wel vaker gaat met dingen waar we misschien wel meer dingen niet dan wel van weten). Zo zouden de Moren bij hun verdrijving uit Andalusië in diverse vestingen grote schatten verborgen hebben. Ze zouden daar zijn weggestopt om er op een goede dag, bij terugkeer, weer over te kunnen beschikken. Die schatten zijn, niet geheel verwonderlijk, nooit gevonden. De echte rijkdom van hun nalatenschap zit hem in de architectuur (Moorse boogjes) en het niveau van hun wetenschap die een nieuwsgierigheid naar de wereld in het algemeen verraden.
 
De rondreis door Zuid-Spanje kent twee facetten die min of meer uitersten van elkaar zijn. Enerzijds het afleggen van de afstanden tussen de steden (Almeira, Granada, Sevilla en Malaga) met daarin het prachtige landschap wat uitnodigt tot contemplatie en verbeelding en anderzijds de drukte in de steden zelf. In die steden lijkt het ruwe en het ongeboetseerde van het landschap zich in de mensen zelf te hebben gebeiteld. Spanjaarden lijken te praten om te praten en ze geloven daarbij niet in de kracht van het understatement. Alsof ze constant bevestiging nodig hebben van hun medemens dat ze nog leven. Wat die medemens dan terug zegt lijkt van minder belang daar gesprekken zich vaak afspelen volgens het adagium “het kan me niet schelen wat jij zegt, ik praat toch harder”. Mijn Spaans bevindt zich op een dergelijk laag niveau van non-existence dat een goed gesprek met de autochtoon terplaatse er niet in zit maar het extraverte praten om te praten op hoog volume gaat me tegenstaan. De rust in een café waar de conversatie van de mensen rustig en beheerst is en waar het barpersoneel de bestelling opneemt en doorgeeft aan de keuken zonder de decibelmeter in het rood te jagen wordt als een grote weldaad ervaren.
 
Mijn verjaardag op 9 oktober breng ik op het strand van Malaga door. Met mijn voeten in het zand en een Coronaatje later die avond bij de hand. De volgende dag vliegen we terug naar Amsterdam. In anderhalve week hebben we het maximale uit onze rondreis gehaald. We hebben het grootste deel van Andalusië doorkruist zonder het gevoel te krijgen dat we constant onderweg waren. Zuchten doe ik nog eens als het vliegtuig opstijgt en ik de lappendeken van het Spaanse landschap zie verdwijnen onder de wolkenvelden die we tegenkomen als we noordwaarts gaan. Maar ik kom nog wel eens terug.