Archief | september 2014

Gurrelieder

Reinbert de Leeuw en Pierre Boulez, pleitbezorgers van de moderne muziek, dromen ervan of hebben ervan gedroomd. Gurrelieder van Arnold Schönberg dirigeren. Ik moet, zonder kennis van de partituur, iets essentieels missen. De partituur moet geheimen in zich bergen die voor mijn gehoor afgeschermd blijven. Voor mij klinkt de muziek van de Gurrelieder als een kliekje opgewarmde romantische clichés die vooral in herinnering brengen hoe subliem Wagner eigenlijk is.

Schönberg had voor zijn Gurre-lieder een orkest van pakweg 700 muzikanten en een koor van 400 man bedacht. In het Muziektheater, de eerste enscenering ooit van dit stuk, zijn deze aantallen teruggebracht maar het aantal mensen dat orkestbak en podium vult is nog steeds aanzienlijk.

Ik mis iets in het stuk dat voorkomt dat ik het, los van zijn achtergrond en zijn muziek-historische importantie, kan waarderen als een kunstwerk dat op zichzelf kan staan. Ik luister naar de muziek van Gurrelieder maar deze blijft op grote afstand van waar muziek mij daadwerkelijk raakt en fascineert. Ik kan er geen positief oordeel over vellen. Ze is niet spannend, wekt geen verwachting en maakt niet nieuwsgierig naar meer. Dat is vreemd want in Gurrelieder steekt Schönberg af en toe door naar de muziek die hij in een later stadium op de 20e eeuw zou loslaten: atonale 12-toonsmuziek; de dodecafonie. Die doorsteekjes zijn voor mij de aardigste stukken van het mammoetstuk dat, in zijn geheel, mijn twijfels over Schönberg de componist niet bepaald wegneemt.

Gurrelieder is geen opera. Een liederencyclus met een naderhand toegevoegd narratief om er een reusachtige cantate van te maken. Het is ook zeker geen Gesamtkunstwerk. Het kan zich qua dramatiek niet meten met Verdi of Puccini. Laat staan met Wagner. Misschien dat een sterk stukje regietheater het stuk had kunnen redden van eenvormigheid en saaiheid. Want in de enscenering van Pierre Audi wreekt het gebrek aan een sterke verhaallijn zich en blijft het stuk steken in een optocht van fraai uitgedoste karakters die zich, in de steek gelaten door de passieve personenregie, apathisch door een mooi bühnebeeld bewegen.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de muziek vanuit de orkestbak en het koor op het podium beter hadden geklonken als men de bezetting nog (veel) kleiner had gemaakt dan Schönberg voor ogen had. Het had de klank wellicht minder dichtgesmeerd. Maar een belangrijk deel van dat manco komt voor rekening van de compostie. Schönberg componeerde dit stuk als jonge man, die weliswaar uitvoerig Wagner en Brahms had bestudeerd, maar zich hier op muziekdramatisch vlak nog een beginneling toont. Ook in de behandeling van de koorzang werpt hij zich niet op als de verloren zoon van Georg Friedrich Händel om het vriendelijk te zeggen. In het massieve Gurrelieder wil het grootste maar niet meeslepend worden.

Aan Schönberg de laat-romanticus gaat vooralsnog geen liefde voor mij verloren. Andermaal valt me op hoe behaagziek de muziek klinkt die hij in zijn jonge tijd componeerde. Iets wat me eerder opviel toen ik in het Concertgebouw een versie van Verklärte Nacht hoorde in een uitvoering voor orkest. Aan die uitvoering was niets mis maar muziekinhoudelijk was ze geen partij voor het daarvoor gespeelde Via Crucis van Franz Liszt. Het was een onbevredigend sluitstuk van een verder prachtig programma dat meer had verdiend dan de comfortzone waar de noten van Verklärte Nacht in rondzwemmen.

Bij de muziek van Schönberg de laat-romanticus heb ik het gevoel wat ik bij Gustav Mahler had toen ik diens 4e symfonie voor de eerste keer hoorde. Opgeraapte restjes van Beethoven en een snufje Wagner. Ik kon er geen chocola van maken. Dat aanvankelijke negatieve oordeel over Mahler kantelde toen ik een oude opname terugvond uit 1951 van het Holland Festival waarin Otto Klemperer de 2e symfonie dirigeerde. Ik stuitte op grote klanken vol spanning die schoonheid niet uitsloten. Het kwartje waar het Gustav Mahler betrof begon te vallen.

Wellicht dat ik, over enige tijd, over de laat-romantische periode van Arnold Schönberg mijn oordeel eveneens naar boven kan bijstellen en kan spreken over muziek die niet alleen muziek-historische waarde heeft maar mij ook oprecht beroert. Tot nu toe lukt dat niet. Ondanks de indrukwekkende productie die de Nationale Opera van de Gurrelieder heeft gemaakt. Een onderneming waar ik alleen maar veel respect voor kan hebben. Om me te winnen voor Schönbergs vroegeling was het niet genoeg. Daarvoor blijft de muziek me, zoals eerder gezegd, te behaagziek en teveel zonder spanning. Een suikerspin die het glazuur van de tanden slaat.

DSC_1073