Archief | juni 2017

Space tattoo

Alien Tattoo

Die ochtend, nu twintig jaar geleden, werd ik wakker met een tatoeage. De nacht was met stille trom vertrokken. Ik lag bij klaarlichte dag in bed met een lichaam dat over de gehele lengte trilde, alsof het nahijgde van een grote inspanning. Na een slome zoektocht vonden mijn ogen de display van mijn wekker en zagen dat het elf uur was. Ik moest iets hebben gemist, of de dag was mij vergeten, zo laat werd ik normaal nooit wakker – al helemaal niet als ik de avond ervoor nuchter én op tijd naar bed was gegaan.

De mogelijkheid dat mijn extra lange nachtrust het gevolg was van een ontvoering door een vliegende schotel kwam niet in mij op.

Terwijl het buiten licht was, en in mijn hoofd schemerdonker, keek ik naar mijn handen; turend naar de palm of levenslijnen aldaar mij een blik op een mogelijke toekomst zouden gunnen. Langs nagelranden en vingerkootjes zocht ik daarnaast naar velletjes waaraan gepulkt kon worden. Bij deze inspectie stuitte ik op een klein donker stipje aan de binnenkant van mijn linker middelvinger. Ik dacht hier aanvankelijk met een pigmentvlek van doen te hebben maar dat bleek al snel onwaarschijnlijk. Hij leek er blauw uit te zien. En dat het geen spatader was kon je ook zo zien, dan had het er zeker bij gestaan. Nadere bestudering leerde dat het vlekje zich vlak onder de oppervlakte van de huid bevond.

De ochtend ging langzaam over in de middag en ik liet, prakkiserend en dagdromend, de verschillende verklaringen voor de aanwezigheid van dat blauwe stipje mijn geestesoog passeren. Het moet al een eind in de middag zijn geweest, het was weekend en ik lag nog steeds in bed, toen het me duidelijk werd dat ik de meest waarschijnlijke verklaring – even simpel als bevredigend – al die tijd over het hoofd had gezien. Samen met die gemiste tijd kon het niet anders dan dat dat blauwe stipje het gevolg was geweest van een ontvoering door een vliegende schotel.

Het was algemeen bekend dat buitenaardse wezens met enige regelmaat slaapkamers binnendrongen om mensen te ontvoeren. Mensen die vervolgens aan allerlei proeven werden onderworpen om de volgende ochtend – alsof er niets was gebeurd – weer gewoon wakker te worden in het eigen bed. Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw was er, met name in de Verenigde Staten, tot in detail verslag gedaan van dit soort ontvoeringen. Menig verslag, tot stand gekomen door ontvoerden onder hypnose te brengen, getuigde van de verschillende medische experimenten die er door mannetjes met een olijfgroene huid en grote zwarte ogen op mensen waren uitgevoerd. Experimenten waarbij soms sporen op het lichaam van de proefpersoon werden achtergelaten. Dat was vast en zeker ook met mij gebeurd. Want droomde ik toen niet erg vaak over marsmannetjes en ruimteschepen? Hoe meer ik erover nadacht, hoe geloofwaardiger ik het begon te vinden.

bible flying saucers

De literatuur over aliens die mensen ontvoerden mocht dan tot een paar decennia teruggaan, UFO-meldingen gingen zelfs terug tot de bijbel; in Ezechiël 1:4-28 heeft de profeet Ezechiël een ontmoeting met vier vliegende wielen die, afhankelijk van wat je wilt geloven, onderdeel zijn van een buitenwereldse helicopter, raket of vliegende staafmixer. Ook met inachtneming van een zekere terughoudendheid jegens oudtestamentische figuren, die in de woestijn (vaak na een paar weken onvoldoende eten en drinken) voorwerelds ruimteschroot hadden waargenomen, mocht worden aangenomen dat wij al eeuwenlang in de gaten werden gehouden door buitenaardsen; E.T. en familie die ongetwijfeld bij herhaling de mogelijkheid te baat hadden genomen onze soort aan een vorm van ruimte-vivisectie bloot te stellen. Misschien zou eens de dag komen dat ze ons op de volgende trede van de evolutionaire ladder zouden zetten. Het werd me steeds duidelijker. Ik keek naar de tatoeage op mijn middelvinger en was er nagenoeg zeker van dat die daar was gezet in het kader van een of ander gedragsonderzoek. In gedachten zag ik een ruimtehand, gekromd om een pen, de aantekening “vinger waarmee men groet” maken. Het was niet overdreven om te veronderstellen dat het niet bij dit ene onderzoek zou blijven. Er zouden er meer volgen en na ieder onderzoek zou ik er een stip bij krijgen. Over zo’n twintig jaar zou ik vol met stippen zitten en uitgenodigd worden om op televisie over mijn ontmoetingen met ruimtewezens te praten. Ik zou er een rage mee ontketenen en mensen zouden hun eigen space tattoo laten zetten. Het was een leuk vooruitzicht.

Op dat moment zelf was het echter nog een tatoeage helemaal voor mezelf. Niemand zou te weten komen dat hij er zat tenzij ik er zelf over begon. Geen vleesstempel waar je moeder hyperventilerend van uit haar stoel zou vallen en waar je op het voetbalveld en in het café de blits mee kon maken. Nee, gewoon een stipje dat me de komende tijd zou herinneren aan een hele speciale ochtend. De ochtend waarop ik deel werd van een groter geheel.

Aan het einde van de middag schilde ik de aardappelen voor het avondeten en ik voelde me – nu ik mij uitverkoren wist – reeds bevrijd van veel van de futiele gedachten die tot dan mijn geest hadden gegijzeld. Met het definitief scheiden van zin en onzin legde ik het verleden af zodat ik – in het heldere licht van de kosmos – de vrijgekomen ruimte in mijn hoofd kon vullen met enkel de meest verheven gedachten.

Alsof het altijd al zo had moeten zijn.

De keuken waarin ik een maaltijd had bereid, het aanrecht met daarop nog een deel van de afwas van de dag daarvoor. Het ontroerde me. Het was een tafereel van aandoenlijke eenvoud. Zij maakte deel uit van een wereld die spoedig te klein voor me zou zijn. Ik zag het helemaal voor me. Niet langer gebonden aan aardse beslommeringen en sneller dan het licht – met dank aan het spook van de kwantummechanica – zou mijn bewustzijn spoedig in staat zijn om tot in de verste uithoeken van het universum contact te leggen met andere intelligente levensvormen. En op een dag zouden ze me opnieuw komen halen. De buitenaardsen die mij, ons eigenlijk, zouden voorgaan op het pad naar verlichting.

Mijn verwachtingen zijn sindsdien niet helemaal uitgekomen. Het beloofde stapje naar het volgende treetje op het evolutietrapje heb ik niet gemaakt en de space tattoo heeft van mij geen spaceboy gemaakt. Ik mocht mij, voor zolang het duurde, uitverkoren wanen; tot een gepointilleerd lichaam, als getuigenis van een voltooide verlichting, is het nooit gekomen.

Vanavond heb ik, na het avondeten, nog even een ommetje gemaakt. In het park was de zon al een eind tot achter de bomen gedaald, op het pad waarover ik liep lagen lange schaduwen. Ik liep richting de oostelijke uitgang van het park toen zich uit de schaduwenrij aan de linkerkant van het pad een schaduw leek los te maken die langzaam op me af kwam. Een lichte huivering maakte zich van mij meester. Schuin voor me stond een man met sluik, vettig haar dat tot over zijn ogen hing – gekleed in een jas waar zo te zien de muizen in hadden gewoond. Uit zijn mond, die eruit zag als een paardenstal op donderdagochtend, kwamen woorden die vertelden over het einde van de wereld. We moesten opschieten, zei hij, het was nog niet te laat om ons te redden van het hellevuur waar de naderende apocalyps ons ongetwijfeld tot zou veroordelen als we niet op tijd tot inkeer zouden komen. Ik dacht aan die dag, nu twintig jaar geleden, dat ik dat blauwe stipje op de binnenkant van de middelvinger van mijn linkerhand ontdekte, en kon een glimlach niet onderdrukken. Een goede verklaring heb ik er nog steeds niet voor maar voor de wereld die ging komen had ik geen enkele vrees meer. Ik snoof de zwoele wind van een mooie zomeravond op, trok de kraag van mijn jasje recht en stapte, in het aangezicht van de nieuwe mens, in een hondendrol.

blauw stipje op vinger

Salome en de Walking Dead

8267266

Door de opera Salome maakte ik kennis met de muziek van Richard Strauss (en via die opera volgde ik de weg terug naar het gelijknamige toneelstuk van Oscar Wilde waar Strauss zijn libretto vandaan haalde, daar bleek de oorspronkelijk in het Frans geschreven tekst in Engelse vertaling ook zonder muziek over behoorlijke powerakkoorden te beschikken – “I hear in the palace the beating of the wings of the angel of death” kan zo op een heavy-metalplaat). Samen met Elektra vormt Salome een indrukwekkend duo shock opera’s (ook van harte aan te bevelen voor hen die zich een keertje buiten door rockmuziek gewijde paden willen begeven).

De Salome waarmee Peter Konwitschny acht  jaar geleden zijn comeback maakte bij De Nationale Opera (en op het internationale opera-toneel – hij was overspannen geweest) wordt vooral herinnerd om verkeerde redenen: Jochanaan aan tafel bij een diner in huize Herodes met een zak over zijn hoofd en een titelheldin die aan het einde niet dood gaat maar vrolijk met Jochanaan van het podium wandelt. Een Salome die niet eindigt met een fortissimo gespeelde C door alle instrumenten van het orkest maar met “Die vrouw moet dood!” – geroepen door iemand uit de zaal. Vervreemding kan zeer zeker een kwaliteit zijn maar deze voorstelling was niet mijn meest gelukkige ontmoeting met Regietheater.

Entrare Ivo van Hove.

Van Hove’s sobere Salome is het diapositiefje van Konwitschny’s uitbundig bacchanaal maar hij gunt, net als Konwitschny, Jochanaan en Salome een teder moment samen. In een videoprojectie (de gedachten van Salome) tijdens de dans met de zeven sluiers zien we ze samen innig dansen. Het staat in scherp contrast met de misogyne reli-fundamentalistische uitbarstingen waar het libretto Jochanaan verder van  voorziet.

We zien een kamer waar een feest (hoewel feest?) plaatsvindt; de werkelijke, objectieve ruimte die is uitgesneden in een zwart scherm waarlangs de personages de donkere ruimte aan de voorkant van het podium betreden, de subjectieve ruimte waar een maan op de wand is geprojecteerd.

In een decadente wereld waarin dystopische familieverbanden monsters creëren is iedereen schuldig. Zo’n wereld moet ten onder gaan, dus zien we een ruïne op het einde. De maan wordt door achtereenvolgens Narraboth, Salome en Herodes verschillend waargenomen, dus zien we projecties van de maan in verschillende verschijningsvormen. Van Hove souffleert, soms op het irritante af, en laat na het geweldige stuk van Strauss van een extra laag te voorzien. Gelukkig hebben we de muziek nog. Die is, met het Concertgebouworkest onder leiding van Daniele Gatti, geweldig. Gatti, helemaal in zijn element in de Germaanse laat-Romantiek, smeerde zijn baton, gevoelig waar het kon en bruut waar het moest, door Strauss’ eclectische partituur. Naast het orkest en zijn dirigent zijn de zangers de echte sterren van deze productie. Op zoek naar het schaap met de vijf poten, “een 16-jarig meisje met de stem van Isolde” (Strauss’ beschrijving van Salome) kwam men uit bij Malin Byström, een Zweedse sopraan die eruit ziet als haar rol en zich vocaal en acterend meer dan verdienstelijk van haar taak als Salome kwijt.

Salome 1600x900_1

De tatoeages van Evgeny Nikitin (een drummer in een punkband voordat hij zich tot de opera bekeerde) waren een paar jaar geleden nog goed voor een rel in Bayreuth (er prijkte in zijn tienerjaren een tatoeage op zijn borst die wat gelijkenissen met een swastika vertoonde – het betekende zijn afscheid van het Festspielhaus waar men, ruim 70 jaar na WO2 nog steeds panisch reageert op iedere (vermeende) nazi-referentie). Naast de volgetatoeërde huid, die lekker (of storend – aanvinken naar keuze) conflicteert met de ivoorwitte huid uit het libretto, is zijn stem voor de rol van Jochanaan misschien een beetje aan de lichte kant. (Naadloos inhakend op de gewoonte om te pas, en vooral te onpas, te beginnen over een roemrucht verleden als het over kunst in de huidige tijd gaat, hoest ik hier de naam van bunkerbom Hans Hotter op).

Op Lance Ryan (Herodes) en Doris Soffel (Herodias, Salome’s moeder) is er qua zang niet zoveel aan te merken al kan DNO-veterane Soffel (o.a. Fricka in Pierre Audi’s enscenering van Der Ring des Nibelungen) onderhand Salome’s oma zijn.

De enige operaregie die ik, tot deze Salome, van Ivo van Hove zag was Der Schätzgraber van Franz Schreker, een productie waarin het lelijke toneelbeeld en de stijve regie diamatraal op de fantastische muziek van Schreker stonden. Met deze Salome revancheert hij zich grotendeels voor die misser, al was het pas na de registratie op een groot scherm (bij het jaarlijkse Opera in het Park ter gelegenheid van Het Holland Festival) dat ik mij daarvan bewust werd. Aanvankelijk leek ook deze Van Hove-productie te worden geplaagd door de afwezigheid van een goede personenregie; op het grote toneel kunnen de personages er wat verloren bij lopen. Op het grote scherm werd alles wat niets toevoegde aan de actie en de dialoog uit het beeld gesneden (het voordeel van een slim inzoomende camera) en daar knapte deze productie erg van op. In het theater was Byström goed, op het grote scherm was ze niets minder dan een openbaring, ik zie de DVD-release graag tegemoet. Dat deze Salome op het einde niet alleen het hoofd van Jochanaan krijgt, maar ook de rest van zijn lichaam, voelt als een terechte beloning voor haar vertolkster. Dat slot levert een Walking Dead-waardige scène op.

Zo verdween mijn eerdere chagrijn – over zangers die naar het publiek toe zongen, en niet naar elkaar, over de apathie van Herodes’ feestvierende gasten waarbij de gemiddelde genodigde op een begrafenisreceptie uitbundig afstak, het gevoel dat zangers en muzikanten meer hadden verdiend dan deze productie, een gevoel dat ik overigens ook proefde bij de rest van het publiek na de voorstelling van 12 juni – als sneeuw voor de zon. Tijd voor nog een rondje.

Malin Byström (Salome)